Predispositie en pre-existentie: de Hoge Raad geeft duidelijkheid

11 augustus 2022

In zijn arrest van 22 april 2021[1] geeft de Hoge Raad nogmaals duidelijkheid over de rol van predispositie en pre-existentie bij letselschade en dan vooral of dat een rol speelt bij toekomstige schade.

Eerst gaan we in op de vraag wat predispositie en pre-existentie is.

Wat is predispositie?

Predispositie wil zeggen dat een slachtoffer al vóór een ongeval kwetsbaar was, lichamelijk of geestelijk. Het slachtoffer hoeft hier dus nog geen klachten van te hebben.

Wat is pre-existentie?

Pre-existentie geeft aan dat de klachten na het ongeval, voorafgaand aan het ongeval ook al bestonden. De vraag die dan opkomt is of het slachtoffer überhaupt schade heeft geleden door het ongeval.

Waarom is het verschil belangrijk?

Bij predispositie geldt dat de verzekeraar het slachtoffer moet nemen, zoals het is. Dat heeft de Hoge Raad al lang geleden bepaald. Ook een minder robuust slachtoffer heeft recht op compensatie van al zijn schade.[2] Wel mag de verzekeraar vragen stellen en aannemelijk maken dat die predispositie ook zonder het ongeval tot schade zou hebben geleid. Schade die het slachtoffer dan niet op een derde had kunnen verhalen. Als de rechter dat verweer aannemelijk acht, kan dat bij de begroting van de schade worden meegenomen. Zeker bij schade die in de toekomst nog een tijd doorloopt is dat vaak een stelling die de verzekeraar inneemt.

Vaak worden de termen predispositie en pre-existentie door elkaar gebruikt. Het wordt ingewikkeld als een slachtoffer zonder het ongeval bijvoorbeeld ook al hoofdpijn had gedurende een bepaalde periode. En dat na het ongeval er opnieuw hoofdpijn is, maar nu bijvoorbeeld meer vanuit de nek. Dergelijke klachten zijn moeilijk uit elkaar te houden en vergen dus meer uitleg en eventueel nader onderzoek door onafhankelijke deskundigen.

Wat zegt de Hoge Raad?

Over predispositie (kwetsbaarheid vóór het ongeval) zegt de Hoge Raad opnieuw heel concreet dat een dergelijke gesteldheid toerekening van de schade aan de onrechtmatige daad niet in de weg staat. Als een verzekeraar zich wil beroepen op de verwachting dat zonder het ongeval de predispositie tot nadeel zou hebben geleid, moet dat herleidbaar zijn tot concrete aanwijzingen.

Hoofdregel is en blijft dat bij een schending van een verkeers- en veiligheidsregel een predispositie niet aan toerekening in de weg staat. De aansprakelijke is ook aansprakelijk voor schade die voor hem nauwelijks te overzien was en mede wordt veroorzaakt door een verhoogde kwetsbaarheid van het slachtoffer.

In de praktijk zagen we vaak dat rechters bij een predispositie op basis van de redelijkheid en billijkheid oordeelden dat er een mogelijke toekomstige kwetsbaarheid van het slachtoffer is, ook zonder het ongeval. Dit leidde dan vaak tot nogal willekeurige beslissingen, waarbij de looptijd van de toekomstige schade werd verkort onder de motivering dat het slachtoffer toch ook wel ooit eens zonder dit ongeval ook tegen die predispositie zou kunnen aanlopen.

Op die koers is veel kritiek geweest in de praktijk.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 27 november 2015[3] de lagere rechter op de vingers getikt die via zo’n constructie de looptijd van de schade had beperkt. Het hof oordeelde dat op basis van een redelijke inschatting het niet onredelijk was om uit te gaan van de toekomstige verwachting dat ook zonder het ongeval het slachtoffer op zijn 55e verjaardag klachten zou hebben ontwikkeld. De deskundigen hadden overigens heel veel slagen om de arm gehouden, maar gezegd dat dit niet was uit te sluiten. Letterlijk gaf de Hoge Raad aan: “De enkele omstandigheid dat volgens de door het hof geraadpleegde deskundigen ook bij andersoortig letsel of andere stressvolle omstandigheden een degelijke reactie “niet is uit te sluiten” volstaat – zoals het hof ook heeft onderkend- daartoe niet.”

In het arrest van de Hoge Raad uit 2021 herhaalt de Hoge Raad deze jurisprudentie uit het verleden. De toekomst is ongewis. Een verzekeraar mag niet wedden op het paard dat men zelf uit de race heeft gehaald. De rechter krijgt een duidelijke instructie mee: het oordeel dat redelijkerwijs te verwachten valt dat een predispositie tot nadeel zou hebben geleid in de hypothetische situatie zonder ongeval moet herleidbaar zijn tot concrete aanwijzingen.

Wat betekent dit voor de praktijk?

Als deze aanwijzingen er niet zijn (en ook deskundigen kunnen niet in de toekomst kijken), dan is het niet redelijk om uit te gaan van een beperking van de looptijd van de toekomstige schade. De Hoge Raad legt hier dus een zware plicht op een verzekeraar om hard te maken wat de gevolgen zonder ongeval zouden zijn. En dat strookt ook met de context van de wet: indien een verzekeraar zich op bijvoorbeeld eigen schuld wil beroepen van een slachtoffer, moet dat ook concreet onderbouwd worden.

Al met al is er dus wel meer duidelijkheid, maar de discussie zal er voorlopig nog wel blijven.

[1] Hoge Raad 22 april 2021, JA 2022, 93
[2] Brunner in zijn noot onder Hoge Raad 4 november 1988, NJ 1989, 751 (ABP / Van Stuijvenberg).
[3] Hoge Raad 15 november 2015, NJ 2016/138

Actueel - In de pers
Actueel - In de pers
Actueel - In de pers